De Suez-crisis begint wanneer de Egyptische president Gamal Abdel Nasser het Britse en Franse Suezkanaal nationaliseert.
Het Suezkanaal, dat de Middellandse Zee en de Rode Zee over Egypte verbindt, werd in 1869 voltooid door Franse ingenieurs. De daaropvolgende 87 jaar bleef het grotendeels onder Britse en Franse controle en Europa was ervan afhankelijk als een goedkope verzendroute voor olie uit het Midden-Oosten.
Na de Tweede Wereldoorlog drong Egypte aan op evacuatie van Britse troepen uit de Suez-kanaalzone, en in juli 1956 nationaliseerde president Nasser het kanaal, in de hoop tol te heffen die zou betalen voor de bouw van een massieve dam op de rivier de Nijl. In reactie daarop viel Israël eind oktober binnen en landden Britse en Franse troepen begin november en bezetten de kanaalzone. Onder Sovjet-, VS- en U.N.-druk trokken Groot-Brittannië en Frankrijk zich in december terug en vertrokken Israëlische troepen in maart 1957. Die maand nam Egypte de controle over het kanaal over en heropende het voor commerciële scheepvaart.
Tien jaar later sloot Egypte het kanaal weer af na de Zesdaagse Oorlog en de bezetting door Israël van het Sinaï-schiereiland. De volgende acht jaar bestond het Suezkanaal, dat de Sinaï scheidt van de rest van Egypte, als de frontlinie tussen de Egyptische en Israëlische legers. In 1975 heropende de Egyptische president Anwar el-Sadat het Suezkanaal als een gebaar van vrede na gesprekken met Israël. Tegenwoordig varen dagelijks gemiddeld 50 schepen het kanaal over, met meer dan 300 miljoen ton goederen per jaar.