Antonin Novotny, de stalinistische heerser van Tsjechoslowakije, wordt als eerste secretaris opgevolgd door Alexander Dubcek, een Slowaak die voorstander is van liberale hervormingen. In de eerste paar maanden van zijn heerschappij voerde Dubcek een reeks ingrijpende politieke en economische hervormingen door, waaronder meer vrijheid van meningsuiting en het herstel van politieke dissidenten.
Dubceks poging om 'communisme met een menselijk gezicht' te vestigen werd in het hele land gevierd en de korte periode van vrijheid werd bekend als de Praagse lente.
Maar op 20 augustus 1968 beantwoordde de Sovjet-Unie de hervormingen van Dubcek met een invasie van Tsjechoslowakije door 600.000 Warschaupact-troepen. Praag wilde niet wijken, maar verspreid studentenweerstand was geen partij voor Sovjettanks.
De hervormingen van Dubcek werden ingetrokken en de leider zelf werd vervangen door de vastberaden pro-Sovjet Gustav Husak, die een autoritair communistisch regime in het land herstelde.
In 1989, toen communistische regeringen zich over Oost-Europa verspreidden, werd Praag opnieuw het toneel van demonstraties voor democratische hervormingen. In december 1989 gaf de regering van Husak toe dat er om een meerpartijenparlement werd gevraagd.
Husak nam ontslag en voor het eerst in twee decennia keerde Dubcek terug naar de politiek als voorzitter van het nieuwe parlement, dat vervolgens toneelschrijver Vaclav Havel tot president van Tsjechoslowakije koos. Havel was beroemd geworden tijdens de Praagse lente, maar na het harde optreden van de Sovjet-Unie werden zijn toneelstukken verboden en zijn paspoort in beslag genomen.