Op deze dag in 1942 worden 4.300 Joden gedeporteerd van de Poolse stad Chelm naar het nazi-vernietigingskamp in Sobibor, waar ze allemaal worden vergast. Op dezelfde dag richt de Duitse firma IG Farben een fabriek op net buiten Auschwitz, om te profiteren van Joodse slavenarbeiders uit de concentratiekampen van Auschwitz.
Sobibor had vijf gaskamers, waar tussen 1942 en 1943 ongeveer 250.000 Joden werden gedood. Een kampopstand vond plaats in oktober 1943; 300 Joodse slavenarbeiders stonden op en doodden verschillende leden van de SS en Oekraïense bewakers. De rebellen werden gedood toen ze tegen hun ontvoerders vochten of probeerden te ontsnappen. De overgebleven gevangenen werden de volgende dag geëxecuteerd.
IG Farben, evenals het exploiteren van Joodse slavenarbeid voor zijn olie- en rubberproductie, voerde ook drugsexperimenten uit op gevangenen. Tienduizenden gevangenen zouden uiteindelijk sterven als gevolg van wrede werkomstandigheden en de wreedheid van de bewakers. Verschillende functionarissen van het bedrijf zouden veroordeeld worden voor "plundering", "spelling van eigendom", "het opleggen van slavenarbeid" en "onmenselijke behandeling" van burgers en krijgsgevangenen na de oorlog. Het bedrijf zelf kwam onder geallieerde controle. Het oorspronkelijke doel was om zijn industrieën, waaronder ook de productie van chemicaliën en farmaceutische producten, te ontmantelen, om te voorkomen dat het ooit een bedreiging vormde "voor de buren van Duitsland of voor de wereldvrede." Maar naarmate de tijd verstreek, verzwakte het besluit, en de Westerse machten verdeelden het bedrijf in drie afzonderlijke divisies: Hoechst, Bayer en BASF.